Dag 138 -144. Uluru -Adelaide

 

Dus, waar waren we gebleven.. We gingen naar Uluru! Onderweg hier naartoe kwamen we allereerst langs een salt lake. Een groot meer dat helemaal uit zout bestaat en waar níemand was. In Azië stond je bij elke bezienswaardigheid tussen hordes toeristen. Hier in Australië zie je die niet, ook de overvolle touringcars rijden hier niet rond.

image
En het was ‘m dus mooi niet..

Vanaf Salt Lake was het maar een klein stukje naar Uluru en nog geen 5 minuten later riep ik “Kas! Ik zie ‘m! Wauw, wat is ‘ie mooi!”. Ik was al druk bezig met foto’s maken toen Kas mij uit de droom hielp. “Dat is ‘m niet, dit is een andere”. Volledig in de waan dat ik dan éindelijk Uluru had gezien, was het dus verdorie gewoon Mount Connor.

Een goedkope camping vonden we vlakbij Uluru, maar na het lezen van de reviews wilden we toch naar een duurdere camping. Dingo’s (wilde honden) zorgen ‘s avonds op de goedkope camping voor nogal wat onrust. Zodra we bij het visitors centre uitstapten zagen we de eerste al rondsnuffelen. Jep, dat werd dus tóch een beetje meer betalen.

This slideshow requires JavaScript.

Aan het einde van de dag reden we naar Uluru om de zonsondergang te bekijken. Natuurlijk hadden we al het een en ander gelezen over deze plek. Dat mensen het bijzonder magisch vonden, dat het hét spirituele middelpunt van Australië is en als je hier niet bent geweest, ben je dus niet in Australië geweest. Ik vond dat een hoop ‘blabla’, hoe kan een rots nu zó bijzonder zijn? Maar die gedachte verdween direct toen we daar stonden. Het wás magisch. En nog veel meer dan dat. Naar mate de zon onder ging, veranderde de kleur continu. Van lichtrood, naar diep donker rood, naar bijna paars, totdat ‘ie zwart kleurde. Ik kon niet wachten om Uluru de volgende dag van dichtbij te bekijken.

This slideshow requires JavaScript.

Dat het kouder werd, hadden we de vorige nacht al gemerkt. Maar de kou van deze nacht viel vies tegen. Ik lag als een soort Michelin-poppetje in ons busje, maar de sokken, lange broek, drie truien en muts mochten niet baten. Ik was ijs en ijskoud. Met Kas ging het ook niet veel beter en al bibberend tegen elkaar aan hebben we geen oog dicht gedaan. Gelukkig mochten we om 5 uur al ons bed uit. Er stond ons namelijk een bijzondere ochtend te wachten. We gingen de zonsopkomst bekijken bij The Field Of Lights, een veld met 500.000 lichtjes voor Uluru. Een ontwerp van Bruco Munro, waar hij 20 jaar over na heeft gedacht en het komende jaar te bewonderen is. Met wederom drie vesten aan en een fleecedeken van de organisatie liepen we naar het uitzichtpunt. Het was net alsof we naar een veld met lichtgevende tulpen stonden te kijken, met op de achtergrond Uluru. Het was zo mooi. Alsof we in een sprookje waren gestapt.

Terwijl we de warme chocolademelk en theetjes dankbaar aanpakten vroegen wij of we de enige waren die het zó koud hadden. Maar dat bleek zo gek nog niet. De temperatuur was op dat moment 3 graden en de gure wind zorgde voor een gevoelstemperatuur van onder de 0. De organisatie verblijdde ons met het nieuws dat we het élke dag een stukje kouder krijgen naarmate we naar het zuiden reizen. Heel geruststellend dus.

Nadat we een half uur onder een warme douche hadden gestaan, reden we nog een rondje om Uluru en bekeken we deze nog eens van dichtbij. Het is onmogelijk om uit te leggen hoe het er uit ziet. Het is zó imposant en indrukwekkend. Ook reden we nog naar Kata Tjuta. Weliswaar een minder bekende rots, ook deze was wederom indrukwekkend te noemen.

Na een hoop foto’s, veel ‘ge-oooooh’ en ‘ge-waaauw’, reden we alvast een stukje de goede kant op. We reden nog een paar honderd kilometer tot we weer een stuk op de oude vertrouwde Stuart Highway zaten. We verbleven bij roadhouse Kulgera waar we dankbaar onze avond doorbrachten bij de openhaard. Het leek er even op dat de Aboriginals deze rustige avond gingen verstoren, maar na 10 minuten schreeuwen verlieten ze de kroeg.

This slideshow requires JavaScript.

De volgende dag reden we wederom een paar honderd kilometer, dit keer naar Coober Pedy. Hier draait alles om de opaal mijnen. In dit kleine dorpje woont en leeft iedereen in de bergen, onder de grond. We vonden een verblijfplek onder de grond, de laatste die nog in het dorpje te vinden was. Het was een riant appartement met een eigen keuken, bank en…. Een bed. Tijdens het reizen ga je de raarste dingen in een keer heel erg waarderen. Ik was zo blij als een kind toen ik dat bed zag staan. Niets geen koude nacht in het busje, maar een warm, groot bed. Voordat de relax-modus bij ons aan ging reden we eerst nog naar een opaalwinkeltje. Een grappige, Griekse vrouw verwelkomde ons en liet ons álle sieraden zien die ze had. Heel mooi, maar met alles boven de 500 dollar, íets boven ons budget.

This slideshow requires JavaScript.

De volgende ochtend waren we helemaal als nieuw. Aangezien je onder de grond slaapt, is het aardedonker en muisstil. We konden er wel weer even tegenaan. De eerste stop die dag was het Old Timers Museum. Hier zie je hoe het werken in de mijnen er aan toe gaat en hoe de huizen van de inwoners eruitzien. De volgende stop was bij de golfbaan van Coober Pedy. Een golfbaan in de middle of nowhere, moest uiteraard uitgeprobeerd worden. Er was wederom niemand, en de golfclubs en ballen konden we zelf binnen ophalen. Want je denkt toch niet dat hier iemand werkt? Het afslaan was het leukste gedeelte want zodra je je ook maar een stap verzette, sprongen de sprinkhanen je om de oren. Maar dus echt. Bij elke stap die je zette hoorde je:’tiktiktiktiktiktiktik’. Dat verklaarde de lege golfbaan in elk geval wel.

Voordat we dit bijzondere dorpje achter ons lieten, gingen we nog even naar de OP-shop (tweedehandswinkel). Nérgens in dit land is nog winterkleding te koop en dus probeerde we het bij deze winkel. Helaas. Wederom geen winterjas voor ons in de schappen.

Na het golfen lieten we Coober Pedy voor wat het was en reden we naar onze overnachtingsplek; Lake Hart. Een gratis plek waar je 24/7 mag staan. Je hebt dan weliswaar geen douche en wc, het uitzicht was het allermooist. Lake Hart is een zoutwater meer en dus begonnen we de volgende ochtend met een hardloop rondje om het meer. Het zout kleurde met de zon mee en de weerkaatsing van de lucht op het meer leek wel een schilderijtje. Dit was bést heel fijn wakker worden op onze laatste dag in de outback.

This slideshow requires JavaScript.

We moesten veel kilometers afleggen. In eerste instantie wilden we al stoppen in Port Augusta, maar een kennis raadde dit af. De aboriginals zorgen hier wederom voor veel onrust en een andere slaapplek zou wellicht wat ‘relaxter’ slapen zijn. We besloten dus maar een stuk verder te rijden en te overnachten in Barossa: de wijnstreek van Zuid-Australië. Het is heel bizar dat je het ene moment nog in de outback rijdt (dorre landschappen waar níets is) en het andere moment middenin een prachtig, groen, heuvelachtig landschap bent. Na een dag alleen maar rijden, vonden we dat we aan het einde van de dag wel een wijnproeverij hadden verdiend. We kregen de heerlijkste wijnen voorgeschoteld en vroegen de vinoloog hoe zo’n proeverij in zijn werk gaat. Moet je daar voor betalen of moet je verplicht een wijn kopen? Allebei niet, de proeverij is gratis en je kunt zo de deur weer uitwandelen. Dat we ons dan een beetje bezwaard voelen vonden de mede-wijnproevers niet terecht. “We were at a winery and a Japanese man bought for 500.000 dollars wines. In cásh. So don’t feel sorry, other people make it up for you.”

Nadat de wijn naar ons hoofd was gestegen gingen we terug naar onze camping. Drie Australische koppels van rond de 60 waren hier een vuurtje naast onze auto aan het maken. We brachten de rest van de avond door met deze veel te lieve mensen. Toen ze zagen dat we alleen een soepje hadden gegeten kwamen ze aan met groenten, aardappelen en brood. “You want some wine too? Maybe a beer? Or some cheese! Yes you want some cheese huh?” We bedankten ze keer op keer, maar Kas kon toch echt niet meer onder het broodje uit dat ze voor hem gemaakt hadden. Tot ‘s avonds laat spraken we over Australië, haar 25 miljoen inwoners (bizár hoe weinig) en het probleem rondom de Aboriginals. Een ander bijzonder verhaal dat zij vertelden was hun ontmoeting in de outback met een local jongetje van 8 jaar. Zodra het begon te regenen kreeg het jongetje een paniek aanval. Hij had in zijn hele leven nog geen regen gezien en de schrik zat er bij hem goed in. Dat kun je je toch niet voorstellen? 8 jaar geen regen..

We begonnen de ochtend in Barossa met een kaasproeverij. Voor echte kaasliefhebbers zoals wij is dit echt een walhalla. De rest van de dag gingen we zoveel mogelijk wijnboerderijen af en proefden we tientallen verschillende wijnen. Jammer genoeg kon er niet gedronken worden, want dezelfde dag nog reden we verder naar Adelaide.

Vrienden van familie wonen hier en na wat heen en weer ge-app hadden we afgesproken om daar te gaan borrelen. Met een flesje wijn, een port en de lekkerste kaasjes reden we hier naartoe. We werden warm onthaald en kregen direct te horen dat het bed al was opgemaakt. Of we het misschien leuk vonden om zéker tot zondag te blijven, zodat ze ons nog wat van de omgeving konden laten zien. Ons antwoord hierop was direct een dikke JA. Toen Kas en ik ‘s avonds tevreden in het warme bed lagen, hadden we het over hoe bijzonder deze gastvrijheid is. Tot 3 dagen geleden hadden ze nog nooit van ons gehoord, en nu ontvangen ze ons met open armen en mogen we hier een paar nachtjes logeren. We blijven hier tot zondag van de stad en de lieve mensen genieten, totdat we zondag beginnen aan de Great Ocean Road. Lieve Marc en Mandy; DANK voor alles!

Dag 130-138. Darwin -Stuart Well

In Australië stond ons een heel ander avontuur te wachten. Van drie keer per dag uiteten en elke avond in een hostel/hotel slapen gaan we naar zelf koken op een gaskokertje en elke avond slapen in de camper. Een bijzondere overgang, maar we keken allebei wel uit naar ‘iets anders’.

Een camper boekten we in Azië al online, maar we wilden natuurlijk wel een échte leuke. Het liefst met wat gekke graffiti erop. Na wat online-speurwerk kwamen we uit bij Wicked Campers en binnen no-time was de caravan geboekt. In ons enthousiasme hebben we geen beoordeling gelezen en een dag voor ons vertrek besloot Kas dat alsnog maar eens te doen. Slechtere reviews dan dit zijn er niet denk ik. Er waren er maar weinig die in een keer plaats van bestemming hadden gehaald met de geleverde auto. Dat werd nog lachen.

Bij Wicked Campers zitten ze nog net niet met een jointje achter de computer, maar het scheelt niet veel. Foto’s van naakte toeristen die voor de Wicked Campers poseren hangen groot aan de muur, maar dat hoort dan ook wel een beetje bij hun imago. Want Wicked Campers staat blijkbaar voor seks, drugs ennee.. seks. Ik wijd hier verder niet over uit.

Die camper dus. Tussen ons en de snelpratende Australiër waren al een aantal misverstanden en toen hij ons vertelde dat we een 10-jaar oud vervallen busje kregen vond ik dat niet zo’n goede deal. “You think we’re gonna make it all the way to Melbourne with this car?” (Dat is dus meer dan 3000 kilometer). “Yeah I think so mate. Maybe”. Ik zag ons al helemaal staan in die verlate outback met een auto die kaduuk was. En dan nog een dikke rekening krijgen ook. We vroegen hem of hij niet een ander had, een nieuwere. Ik geloof dat ‘ie wat verbaasd was, we hadden immers een vette bus met een peace teken en een smokende bob marley. Maargoed, hij kon wel wat regelen. En ja hoor, drie uur later stond ‘ie daar. Een prima wit busje, dat de komende drie weken ons nieuwe thuis zou worden.

Het avontuur begon allereerst met het inslaan van alle boodschappen. Zo goedkoop (maar ook zo gezond) mogelijk willen we de komende tijd doorbrengen want Australië is natuurlijk in alles duur. Tóch willen we uitkomen met ons budget dus de dure dingen laten we liggen. Neem nu een kilo paprika’s voor 20 dollar? Dát wordt ‘m niet komende tijd.

Met een volbepakte auto reden we naar onze eerste campingbestemming, we waren allebei helemaal gesloopt na een nacht zonder slaap. We genoten van het zelf koken (welliswaar op een gaspitje, buiten op de grond), de honderdduizenden sterren, de vele roofvogels en vleermuizen die overvlogen, een wild zwijntje dat voorbij liep en de wallaby’s die voorbijsprongen.

De volgende ochtend reden we Darwin weer in. We begonnen bij een lief, lokaal marktje, keken een zeilwedstrijd bij de haven en genoten van de prachtige verlaten stranden. Bij het eerste verlate strand vroegen we aan de Lifeguard waarom er niemand was. Was er misschien iets mis met het water, vroegen we nog. “There’s no beachculture here in Darwin. Nothing wrong with the beautiful beaches though. So enjoy the swimming mate”. De mooiste stranden.. helemaal voor ons alleen. ‘T is wat.

Van Darwin hadden we beiden iets meer verwacht. Het stadje was echter niet veel meer dan een winkelcentrum en vooral de vele aboriginals zorgen hier voor onrust (alhoewel dit overal in dit deel van Australië het geval is, zo blijkt later). Er leven er veel op straat, zijn vaak dronken en ze schreeuwen graag.

Aan het einde van de dag reden we alvast een stuk richting Litchfield want hier wilden we de volgende dag doorbrengen. We sliepen op een simpele, maar fijne camping waar zo nu en dan krokodillen lopen. Echt relaxed liep ik ‘s avonds niet naar de wc en ‘s nachts durfde ik er al helemaal niet meer uit.

This slideshow requires JavaScript.

Litchfield park heeft vele termieten heuvels en prachtige watervallen. De volgende dag reden we van de ene plek naar de ander, genoten we van de warme zon en sloten we de dag af bij een verfrissende waterval vlakbij onze camping. Pas na het zwemmen zagen we dat er een kans op krokodillen is, en dat het zwemmen op eigen risico was. Er gaat tot nu toe geen dag voorbij zonder dat we een bordje zien dat we uit moeten kijken voor krokodillen. En ik kan je vertellen: dat vind ik nogal wat.

Vanaf Litchfield begon de échte rit de outback in en moesten er hoognodig kilometers gereden worden. Melbourne is nog wel een stukje en rondom Alice Springs willen we nog wel het een en ander zien. Daarnaast; we moéten 2 september in Melbourne zijn, want dan komt m’n lieve broertje aan.
Veel verder dan 351 kilometer zijn we helaas niet gekomen. Door de hitte durven we niet harder dan 80/90 km per uur te rijden, bang dat onze auto er dan mee ophoudt. Langs de weg zien we regelmatig een bord waarop de ‘kans op een bosbrand’ staat aangegeven. Tot nu toe staat deze steeds redelijk hoog en de watervliegtuigen blíjven hier maar over vliegen. Had ik al vertelt dat het hier dus hartstikke winter is?

Aan het einde van de dag waren we beiden gesloopt en vonden we onze eerste gratis overnachting. Het was welliswaar gewoon een parkeerplaats langs de grote weg, het was legaal en gratis.

Vlakbij onze overnachting zat een hotsprings en na een snel ontbijtje zijn we hier naartoe gereden. Bij gebrek aan een douche, was dit ook een prima oplossing. Na een warme duik zijn we verder gereden over de Stuart Highway. De weg van Darwin naar Alice Springs is namelijk zo lastig nog niet: het is 1 rechte weg: de Stuart Highway.

Onderweg kom je níets tegen. Vrijwel geen auto’s, af en toe een dode kangeroe, een dode koe (welke beiden worden opgegeten door de roofvogels) en om de honderd kilometer een roadhouse en een tankstation. Onderweg kwamen we langs de twee bekendste roadhouses van de Outback: The Pink Panter en Daly Waters. De eerste is een vervallen roadhouse, met een cowboy achter de bar en vrijwel niets anders dan bier op het menu. Toen ik het vroeg wíst ik dat het een stomme vraag was, maar toch vroeg ik het: “You’ve cappucino?”. De Cowboy begon gulzig te lachen, zo’n bulderlach die je alleen uit films kent “I’ve coffee ánd milk. So you can try to make a cappuccino out of it”. Eeeeh, oké, graag. Ik kreeg een typisch bakkie pleur en rekende 6 dollar af.

Daly Waters zat 100km verder en hier vond Kas dat het tijd was voor 1 biertje. Het was hier hartstikke druk, op alle muren hingen posters en stickers en er hing een heel relaxte sfeer. Precies zoals een kroeg in de outback hoort te zijn.

This slideshow requires JavaScript.


Het was een dag met verrassingen, want ook onze overnachting was een bijzondere ervaring. Banka Banka is een begrip in de outback, en terecht. We werden warm onthaald, kregen een plekje toegewezen waar we mochten staan en genoten van de fijne sfeer. Er liepen camelen rond, ezels, kippen en ‘s avonds trad er een Western zanger op bij het kampvuur.

This slideshow requires JavaScript.

Hoe fijn de camping ook was, er stond nog 600km op de planning en dus vertrokken we vroeg. Er gingen uren voorbij zonder dat we iets zagen. Het hoogtepunt van de dag was onze stop bij Devils Marbles. Honderden ronde rotsen die allemaal op elkaar gestapelt lijken te zijn. Heel mooi, wat kan de natuur toch bijzonder zijn!

image

Op de kaart vonden we een gratis parkeerplaats, vlak voor Alice Springs. Na een dag rijden waren we meer dan blij dat we er waren, maar dit geluk werd bruut verstoord door familie vlieg. De Australische vliegen vinden het héérlijk om op je gezicht te zitten. Het liefst in je ooghoek of op je mond, ook al sla je ze 20 keer weg. Bijzonder irritant dus. Op deze parkeerplaats waren er zó veel dat we besloten nog maar wat verder te rijden. Na 1 minuut rijden sloeg de twijfel even toe. Een bosbrand aan onze linkerhand én een stevig windje zorgde voor veel rook op de weg, maar we besloten er toch maar gewoon door heen te rijden. We voelde de hitte van het vuur en je wéét dat die brandweermannen hier nu aan het blussen zijn. En als de boel dan weer rustig is, begint het een paar meter verderop.

Vanaf de gratis parkeerplek reden we een stukje verder. Een camping net ná Alice Springs gooide onze gratis nacht welliswaar in de soep, we waren allang blij ergens te kunnen staan. Ook hier wisselden we nog 1 keer van plek; een mierenhol is ook niet echt lekker kamperen. Tsja, kamperen is inderdaad niet áltijd even leuk.

This slideshow requires JavaScript.

Vanaf Alice Springs reden we naar Glen Helen, waar we onderweg een stuk of 5 stops hadden. Bijzondere riviertjes tussen de grote, massieve, rode rotsen door, mooie uitzichten en een rots welke vroeger fungeerde als een bijzonder medicijn bij de aboriginals. ‘S avonds reden we naar Stuart Well’s, een plaatsje 100 km verwijderd van Alice Springs.

Wij dachten bij Alice Springs de hoogtepunten wel ‘even’ te kunnen bezoeken maar dat viel vies tegen. Uluru (Ayers Rock)was nog 400km verder en Kings Canyon zat wéér 300km verder.

In Stuart Well’s vonden we een gratis camping naast een roadhouse. Onze avonden zijn normaal niet zo heel spannend sinds we met de auto op pad zijn. Om 7 uur is het donker en dus willen we voor die tijd al gegeten en afgewassen hebben. Echt relaxed buiten zitten is er daarna niet meer bij want dan worden we geterroriseerd door de muggen. Máár, deze avond liep wat anders. We besloten na het eten nog even naar de roadhouse te gaan, waar een lokale familie een kinderfeestje vierde. Of nouja, fééstje.. Echt gezellig was het niet. De ouders zaten aan tafel te roken en te drinken: ja, ook de hoogzwangere vrouw zat vrolijk een pakje peuken weg te roken. Er werd luidkeels geboerd en de kinderen schreeuwden en renden het hele restaurant rond. Terwijl het middelste jongetje met een zwembril op deed alsof ‘ie zwom, maakte hij als hoogtepunt nog even een duik.. plat op de grond. Was natuurlijk niet zo’n best idee. De meiden trokken de hoofden van elkaars barbies af en het jongste jongetje zat met zijn handen op zijn oren op de stoel te schreeuwen. Ik moest mij écht inhouden om niet snoeihard in de lach te schieten. Wat een show.

‘S Nachts hadden we het voor het eerst koud. Dat het winter is in Australië was ons bekend, maar door het warme Darwin dachten we stiekem dat het wel mee zou vallen met die kou..

‘S ochtends reden we vol enthousiasme richting Uluru. Hét spirituele middelpunt van Australië. Google je Australië, dan krijg je Uluru. We keken hier al dagen naar uit en vandaag was het zo ver.. Uluru; you better be good.

Dag 124-130. Bali: Canggu & Seminyak. Het einde van ons Azië avontuur.

Over onze laatste 5 dagen Bali kan ik kort zijn. We hebben koffietjes gedronken, heerlijk gegeten en veel in de zon gelegen. Niet écht wat er in ons reisplan stond – we herhalen regelmatig dat we aan het reizen zijn en vooral niet op vakantie. Maar voordat ons Australië avontuur met camper en al zou beginnen, was het toch best even heel fijn.

This slideshow requires JavaScript.

Woensdag vertrokken Ruben en Julia weer richting Nederland. Doordat we met zijn viertjes in een huisje sliepen en Kas en ik voor de laatste nacht naar een ander verblijf gingen, voelde het voor ons heel vreemd. Alsof we zelf ook naar huis gingen. Kas had hier minder moeite mee dan ik, maar hier kwam bij mij het eerste echte ‘ik wil óók even naar Nederland’-moment. Ik had net de dag daarvoor voor het eerst met mijn knappe mini-neefje en Roos geskyped en toen kwam dat gevoel ook al naar boven. Dat gekke gevoel hield de volgende dag ook nog aan en zodra we het vliegtuig naar Australië instapten besloot ik dat het genoeg was geweest. Het nieuwe avontuur gaat beginnen!

Na vier maanden Azië hadden we allebei het gevoel klaar te zijn voor een nieuw avontuur. Ik was een beetje ‘klaar’ met het feit dat er om de paar meter iemand iets aan je wilde verkopen. Maar ook de continue chaos en wekelijks een slechte buik van het eten was voor mij genoeg geweest.

Azië is een continent dat mij voorheen nog niet écht aansprak. Toch een beetje huiverig voor de ‘viezigheid’, het eten, de hangwc’s en ik heb mij meermaals afgevraagd of ik mij er wel veilig zou voelen. Achteraf gezien sloeg dit allemaal hélemaal nergens op en heeft Azië mij in alles verbaasd. Hangwc’s wennen namelijk heel snel en is eigenlijk best wel prima. Later las ik zelfs dat dit beter is voor het menselijk lichaam, dus ik was soms een beetje teleurgesteld als er plots een normale wc stond. Het eten viel mij alles mee, alhoewel de rijst en kip mijn oren uit kwam de laatste weken. Ik kreeg het na 4 maanden gewoon niet meer weg. Wat betreft die veiligheid zat het ook wel goed. Geen moment heb ik mij onveilig gevoeld. En dan heb ik het nog niet gehad over de bijzondere omgeving, de mooie plekken en de líefste mensen. Ik heb met volle teugen genoten en ik zou íedereen aanraden hier naartoe te gaan.

image

Met Juul had ik het een dag voordat ze weg gingen nog over de ‘Azië geur’. Dat ze die zo had gemist. Die geur kende ik niet. Wel vond ik het fascinerend hoe lekker het op sommige plekken kan ruiken, en hoe erg het soms stinkt. Maar een Azië geur? Pas zodra we aankwamen in Austalië en we voor het eerst naar buiten stapte wist ik waar ze had over had. De Azië geur was weg en een nieuw hoofdstuk is begonnen.

Dag 112 – 124. Nusa Lembongan, Bali (Ubud) & Borneo (Indonesië)

26 juli – 28 juli: Nusa Lembongan

Vanaf Gili Trawangan hebben we de boot gepakt naar Nusa Lembongan. Een eilandje dichtbij Bali dat bekend staat om de mooie stranden en het duiken met manta’s. Vooral vanwege de manta’s reisden we af naar dit eiland. Bij aankomst vroegen we wat rond bij duikscholen en een duik voor de volgende dag regelen bleek nog niet zo gemakkelijk. Velen gingen niet vanwege een te ruige zee, maar bij duikschool ‘Mola Mola’ gingen ze wel. Don Corleone heette ons welkom en zodra wij begonnen te onderhandelen over de prijs, wees hij naar de bank. “Take a seat, take a drink, we talk”. Met z’n lange haar, getatoeerde lijf en brakkig Engels was hij een bijzondere verschijning maar had ik toch zo m’n twijfels wat duiken betreft. Met z’n vieren hebben we toch maar besloten de duik bij Don Corleone te boeken.

De volgende ochtend was het weer niet al te best, en ook de zee was niet echt aanlokkelijk. Aangezien Kas en ik nogal verwend zijn met Koh Lipe en Gili-achtige zee moest er bij mij wel even een knop om. Dit was andere koek. Bij Nusa Lembongan ligt de zee zo ‘open’, dat de stroming overal vandaan lijkt te komen. Met een krakkemikkig bootje en een lollige kapitein werden we van hot naar her geslingerd in de boot. Terwijl onze boot op het water klapte zagen we de golven hard tegen de hoge rotsen slaan. Ik riep nog “hier ga ik het water niet in”.

Eenmaal bij de duikbestemming – nog steeds in de golven en vlakbij de rotsen – zagen we de manta al zwemmen en moest er vaart gemaakt worden. BCD’s aan, bril om, gewichten mee en voor een check was er geen tijd. Terwijl ik tóch nog even op de rand van de boot m’n lucht aan het checken was duwde onze divemaster mij nog een stukje naar achter en voor ik het wist lag ik in het water. Met m’n bril nog om m’n nek, m’n zuurstof nog niet in en totaal gedesoriënteerd door de golven vond ik het allemaal even niet zo leuk. Dit was écht een andere – en wat mij betreft totaal onverantwoordelijke – duik dan ik gewend was. Maargoed. Er was geen tijd voor gemopper en m’n bril schoonmaken zat er ook niet bij. Onze divemaster liet z’n BCD al leeglopen en zwom al naar beneden. De manta’s zwommen vlak boven en naast ons en waren zó dichtbij. Ze waren groter dan ik had gedacht en ik kon ze soms bijna aanraken, zó vet. De hevige golven voelde je beneden op de bodem ook nog en van ‘fijn duiken’ was niet echt sprake. Je werd steeds meegenomen door de golf en werd van achter naar voren gesleurd. Af en toe wees de duikmaster dan naar de rotsen waar de golven hard tegen aan sloegen en moesten we een stukje hard zwemmen. Stiekem heel blij dat Ruben z’n lucht bijna op was en we naar boven mochten, sloeg de paniek toch nog even toe. De divemaster wees angstig naar de rotsen die dichtbij waren en zei dat we ‘heel hard moesten zwemmen naar de boot’. Duiken is feest, maar ik ben nog nooit zo blij geweest om terug bij de boot te zijn.

Enfin, dat was duik nummero uno. Don Corleone had het natuurlijk weer zo gedraaid dat we er twee moésten boeken, voor 1 duik gingen ze het water niet op. Tot onze grote opluchting gingen we naar een strandje om wat te eten en even van het water af te zijn. Vooral Juul en Ruub konden niet wachten weer aan land te zijn. Zeeziek op de boot kennen ze, maar tíjdens een duik zeeziek worden was weer eens iets anders.

Een beetje angstig voor de tweede duik, veranderde onze divemaster ineens in een relaxte man waarbij we tijdens onze 2e duik alle tijd hadden het water in te gaan. Deze verliep dan ook soepel zoals we gewend waren en konden eindelijk écht genieten van het mooie koraal en de vissen.

This slideshow requires JavaScript.

De tweede dag op Nusa huurden we een scootertje om het eiland te verkennen. We begonnen bij de Mangrove  waar we een boottochtje maakten. Vervolgens waren de mooie stranden & bijbehorende strandtentjes aan de beurt. Wanneer je naar Bali of de Gili’s gaat, schets je toch al een beeld voordat je gaat. Bij Nusa had ik geen idee wat mij te wachten stond. Maar echt, ga je naar Bali, ga dan ook naar Nusa. Het is het zó waard. Het échte Indonesië is hier nog goed intact en (nog) niet verpest door het toerisme zoals wel op Gili en plekken op Bali het geval is. Het is hier echt ongelooflijk mooi.

28 juli – 1 augustus: Ubud

Van Nusa gingen we terug naar onze ‘thuishaven’ Bali, dit keer in Ubud. Juul en ik hadden ons alweer verheugd op een chill boottochtje op het dek, in de zon. Toen we naar boven wilden stak de staff daar een stokje voor. Nee, boven zitten ging écht niet. Te veel golven. “Ja ja” dachten we nog. Na tien minuten begrepen we het. Die golven! Ken je dat gevoel van een achtbaan? Die kriebel in je buik? Dat dus. De hele boottrip lang. We maakten met z’n vieren een klein dansje toen we veilig gearriveerd waren op Bali.

image

In Ubud sliepen we 2 nachten in een AirBnB verblijf. Wat op de foto’s klein en ‘prima’ leek, bleek in het echt groot en mooi. Een huisje met uitzicht op de rijstvelden, een lieve eigenaar én een eigen keuken. Ik moet zeggen dat ik dat ‘huisselijke’ na 4 maanden reizen écht heel fijn vond. En koken na vier maanden voelde ook héél goed.

De eerste dag in Ubud brachten we door op de fiets. Een mountainbike wel te verstaan. Voor degene die mij niet zo goed kennen: ik ben een nogal eehhh.. onhandig type. Fietsen kan ik wel hoor, maar op een mountainbike over ongeasfalteerde wegen en stijl naar beneden was nogal een dingetje. En voor degene die deze kleine fietszadeltjes heeft bedacht; waarom in godsnaam? Ik had de volgende dag dus gewoon een blauwe bilnaad. Terwijl Ruub, Juul en Kas zaten te genieten van het uitzicht en het aan het einde van de dag zeiden ‘echt een leuke dag te hebben gehad’ bedacht ik mij dat ik nog nooit kramp in m’n handen had gehad. Tot nu. Van het remmen.

Na een avondje chillen in ons fijne huisje was het vroeg bedtijd. Om 2 uur snachts ging namelijk de wekker. We gingen de Batur vulkaan beklimmen om hier vervolgens de zonsopgang te bekijken. Als we sochtends om 2.15 buiten klaar staan staat onze chauffeur ook al klaar. “Pay now. Pay now”. Zegt ‘ie gehaast. We pinnen het gevraagde bedrag en onze chauffeur krijgt een telefoontje. Ineens begint ‘ie te roepen. “Go now. Hurry, hurry. Ooooh goooood. Door close, hurry! Go now. Oh god, oh god”. Nou je snapt, met geknepen billen die auto in. Wat ‘n gek. Hij rijdt vól gas de straat uit en we roepen dat het wel een tandje zachter kan, de vulkaan willen we graag met beide benen beklimmen als ‘t even kan. Zijn paniek en haast begrijpen we pas na een paar minuten. Op de hoek van de straat is een ongeluk gebeurd. Een busje met toeristen is van achteren geraakt door een andere auto – hoogstwaarschijnlijk met dronken chauffeur. Dit busje met toeristen waren de klanten van onze chauffeur, die óók de vulkaan zouden beklimmen. Ze zijn er -behalve waarschijnlijk een dikke schrik en een hersenschudding – gelukkig goed vanaf gekomen. Onze chauffeur wilde bij het ongeluk blijven en dus moest er voor ons wat anders geregeld worden. Na een half uur wachten bracht hij ons naar z’n neef. Deze werd z’n bed uitgetrommeld en bracht ons dan tóch naar de vulkaan. In de auto dacht ik nog dat we zeker de enige idioten waren die in het holst van de dag een vulkaan gingen beklimmen maar niets bleek minder waar. Hónderden toeristen hadden hetzelfde idee als wij. Als een soort mierennest klommen we met z’n allen in 2,5 uur naar boven. De zonsopgang was heel bijzonder en het uizicht niet normaal. Her en der zag je rook uit de vulkaan komen en de zon kleurde de hele lucht rood. Jep, die wekker om 2 uur was het zeker waard. Na de vulkaan bezochten we de hot springs om onze voetjes wat ontspanning te geven.

De volgende dag was het wel weer even welletjes met al die activiteiten. Mountainbiken en een vulkaan beklimmen binnen 24 uur – het zou toch in de krant mogen. Juul en ik gingen winkelen. We hadden zulke leuke etalages gezien, die moésten we beter bekijken. En winkelen is ten slotte ook een goede workout toch? We zijn zo’n beetje alle winkels van Ubud af gegaan en aan het eind van de middag thuis gekomen met elk een tasje. Ubud is leuk, hip én gruwelijk duur voor Aziatische begrippen. Ik slaagde met een jumpsuitje, waar ik toch even over twijfelde. Want 15 euro, ‘t is toch belachelijk dat ze dat durven te vragen? Ik ben inmiddels zo gewend aan die Aziatische prijzen dat ik straks huilend door Australië loop vrees ik.

Na nog een chilldagje in Ubud waarbij Kas en ik een dagje Australië plannen hebben gemaakt – nog maar een paar dagen! – vlogen we dinsdag naar Borneo. We wilden heel graag Orang Oetangs zien, want hoé zeldzaam is het om deze in het wild te spotten? En dus vlogen we voor drie dagen naar Borneo om de jungle in te gaan.

2 augustus – 5 augustus: Borneo

Wederom werden we in het holst van de nacht opgehaald en vlogen we om 6.15 naar Balikpapan. 4 uur later stond onze tourguide ons hier op te wachten. De rit naar de jungle was nog eens 7 uur en dat viel ons allemaal toch een beetje tegen. Maarja, alles voor de Orang-Oetangs. In eerste instantie stelde onze gids voor ‘s avonds nog in een hotel te slapen en pas de volgende ochtend vroeg de jungle in te gaan. Het was namelijk al donker, en we moesten nog op de boot. “Daag, we zijn al de hele dag onderweg, we willen die jungle nu in ook.” Zo gezegd zo gedaan. Savonds om 8 uur stapten we een loeí gammel bootje in – één verkeerde move en je was de lul – en dat de rivier vol krokodillen zat hielp ook niet echt mee voor de ontspanning. Enfin, we hebben het overleefd.

 

Na het slapen op de Chinese Muur, in de grot van de Taman Negara en in de boomhut van Laos zul je denken dat we wel wat gewend zijn. En tóch viel het verblijf in de jungle mij heel erg tegen. Bovenstaande plekken waren basic, maar niet ranzig. Dit verblijf was het toppunt van ranzigheid. De kamers stonken naar riool en urine overheerste, de schimmelplekken waren niet te tellen, de overtrekken waren zwart van het vuil en de keuken… nouja, je snapt het wel. Gelukkig was onze gids állerliefst en deed er alles aan om het ons zo comfortabel mogelijk te maken. Alles kon, alles mocht. Zo merkte hij dat we gek waren op chocolade en dus kregen we chocolade pannenkoekjes als ontbijt.

Na een wat rommelige nacht begon de volgende ochtend ons jungle avontuur pas echt. Dat we Orang Oetangs zouden zien kon niet gegarandeerd worden, ze zijn heel zeldzaam. Maar na een paar meter was het raak. Een mamma met 2 kinderen zat hoog in de boom. Die hele reis van de vorige dag was het meer dan waard, want dit was écht heel vet. Deze apen lijken heel veel op de mens, de letterlijke vertaling van Orang Oetang is dan ook ‘jungle mens’. Wat een enorme beesten.

 

Na de lunch werd onze gids gebeld dat er Orang Oetangs waren gespot langs de rivier. Hier zat een man, een vrouw en 2 kinderen. We waren zó dichtbij. Het mannetje had nog nooit mensen gezien en maakte heel harde geluiden. Iets wat ze alleen doen als ze bang zijn. Na ze een tijdje bewonderd te hebben vond ik het echt tijd om te gaan. Het mannetje wist niet waar ‘ie het zoeken moest van angst en het vrouwtje zat gebogen over haar kinderen heen. Maar bijzonder was het. Het zijn gewoon écht net mensen.

We sloten de dag af met nog een avondwandeling. Hier zagen we nog een vogelspin én het allerliefste wat ik ooit heb gezien. Een klein, donzig vogeltje met de mooiste kleurtjes zat verscholen achter een blad – tegen de regen – te slapen. Het was net alsof ik naar een disneyfilm zat te kijken. Wát schattig.

image

Donderdagochtend bij het ontbijt werden we nog even vergezeld door familie aap en ook een lizzard van 2 meter liep al twee dagen rond het huis. Na het ontbijt verlieten we dit deel van de jungle. We voeren nog met een bootje over de coconutriver, waar we helaas geen Orang Oetangs hebben gespot, maar wél een gigantische krokodil. Na het boottochtje begon onze 7 uur durende autorit weer, terug naar Balikpapan.

In Balikpapan sliepen we nog één nacht, voordat we weer terug vlogen naar Bali. We sliepen in een hotel, wat volgens onze gids een mooi en nieuw hotel is. Een beetje argwanend zei ik nog “laten we maar niets verwachten, misschien is het wel net zo’n bende als het verblijf in de jungle.” Maar de gids had niets te veel gezegd. Zodra we aan kwamen rijden checkte het hotel de auto op een bom en toen dit allemaal in orde was mochten we het hotel binnen lopen. Wat een Walhalla. Kamers zo groot als een balzaal en onze douche had zelfs discolampjes. Helaas konden we er maar kort van genieten, onze gids stond de volgende ochtend om 6 uur stipt weer voor de deur.

We begonnen de dag met een boottochtje door de Mangrove, waar de neusapen wonen – die gekke apen met die grote neus. En ook deze hebben we gezien. Met hele families sprongen ze voorbij. Na twee uurtjes reden we terug naar het hotel. Hier genoten we nog even van het ontbijt. En met genoten bedoel ik ook echt, écht genoten. De donuts, croissantjes, wafels, pannenkoeken en gekookte eitjes gingen allemaal prima naar binnen kan ik je vertellen. Na het heerlijke ontbijt was het dan toch echt tijd om richting het vliegveld te vertrekken, terug naar Bali. Hier gaan we nog 5 dagen optimaal genieten met zijn viertjes, want daarna pakken Ruben en Julia het vliegtuig terug naar Nederland en wij….. Wij gaan door naar Australie.